Co Woudsma mijdt in zijn gedichten grote gevoelens, maar slaagt er toch in ze op te roepen

De poëzie van Co Woudsman maakt dat je al die buurttafereeltjes, supermarkt­bezoekjes en straatbeelden als iets heel persoonlijks ervaart.

Trouw 9 maart 2023 
Poëzie Rob Schouten

Ik heb een zwak voor de poëzie van Co Woudsma (1960). Ze is simpel, maar sfeervol en subtiel. Woudsma is een kleine meester. Hij is een verklaard liefhebber van de gedichten van Adwaita (Johan Andreas dèr Mouw) die in zijn gedichten naar de goddelijke eenheid in alles zocht ('Zon, Bach, Kant en haar vereelte handen'). Ik geloof niet dat Woudsma zo'n religieuze opdracht voelt, maar hij kijkt wel goed om zich heen, om alles in zich op te nemen.

De titel van zijn jongste, vierde bundel luidt Zolang de stad maar vrolijk is, en je vult vanzelf aan: dan ben ik het ook. Oftewel: de wereld bepaalt mijn stemming. Je zou het gevoelig of misschien nog beter ontvankelijk kunnen noemen, voor van alles en nog wat. 

De eerste regel uit het gedicht Kijkje zegt veel: 'Open de kast, dan zie je heel mijn ­leven, verborgen is mijn traag bestaan gebleven'. Het rijke leven van de slak. Doe je de deur dicht dan is alles weer 'grijs en egaal'.
Woudsma's poëzie is precies die kast. Hij schrijft over midgetgolf – 'Biljart het balletje/ het balletje met deukjes, in het gaatje' –net zo makkelijk als over het sterfbed van zijn moeder, 'Ze wilde niets missen, geen enkele dag / in de toekomst'.

Realiteit of fantasie

Soms staat hij stil bij de meest futiele details, als een wandelaar die iets in de berm ziet liggen. Tegelijk weet je bij hem nooit helemaal zeker of iets nu realiteit of fantasie is. Deze dichter leeft niet sociaal, maar helemaal in zijn hoofd. Zijn gedichten zijn nuchter; opzichtige gevoelens zijn weggestopt, maar het knappe is dat hij ze, juist door die sobere observaties, wel degelijk weet op te roepen. In het gedicht Visioenen beschrijft hij de schoonheid van een vakkenvuller 'zo mooi expressieloos' en je voelt de hunkering om zo iemand te zijn of bij je te hebben, ­zoals hij in een volgend gedicht zich tevredenstelt met iemand die een mooie broek draagt 'met die broek/ zou ik al heel gelukkig zijn'.

Woudsma vraagt niet veel van de werkelijkheid, eerder speldenprikjes dan spektakel of hooglopende emoties. Het kleine inspireert hem genoeg, zoals een begroeide lantaarnpaal, 'het is nog wachten op de takken,/ een paar zilveren bladeren, een enkel/ stralend bloempje'.

Ik ken geen dichter bij wie ik zo dikwijls denk: dit gaat over de dichter zelf. Het maakt dat je al die buurttafereeltjes, supermarkt­bezoekjes en straatbeelden als iets heel persoonlijks ervaart. Een hartenkreet misschien wel. Maar totaal verborgen.

Zolang de stad maar vrolijk is
Magonia; 64 blz. € 18,95